Amsterdam stopt met zijn aanpak om de kwaliteit van het basisonderwijs te verbeteren. Kunnen de Rotterdammers lessen trekken uit deze Amsterdamse ontwikkeling?
Overbodig en kostbaar. Zo kenschetst Trouw op woensdag 25 juni 2014 de Amsterdamse aanpak voor de verbetering van het basisonderwijs, de Kwaliteitsaanpak Basisonderwijs Amsterdam (KBA). Niet omdat er geen verbetering is opgetreden -het aantal zwakke scholen is substantieel verminderd- maar omdat in steden die niet zo’n aanpak hebben gehanteerd net zulke progressie geboekt is. Het is eerder het OCW beleid dat heeft geleid tot die verbeteringen dan dat sprake is van toegevoegde waarde door het gemeentelijk beleid, zo is de conclusie. De aanpak had bovendien een vervelende bijwerking, namelijk dat het veel leraren tegen zich in het harnas gejaagd heeft. Dit alles heeft het nieuwe college van Amsterdam ertoe gebracht te stoppen met deze aanpak.
In Rotterdam kennen we vergelijkbaar beleid onder de titel Beter Presteren. De Amsterdamse beslissing zou in Rotterdam in elk geval aanleiding moeten geven tot herbezinning. De vorming van het nieuwe college biedt daarvoor een goed momentum. Zo’n bezinning is voor Rotterdam geen overbodige luxe, want Rotterdam scoort slecht op de nationale vergelijking van Kinderen in Tel. De jeugd van Rotterdam is in zijn ontwikkelingskansen niet goed af in deze stad. Dan moet je wel zeker weten of je met de gekozen aanpak op de goede weg zit.
Je hoeft daarbij Beter Presteren niet volledig overboord te gooien; beproeft alles en behoud het goede.
Doublure
Wat in zowel de Amsterdamse als de Rotterdamse aanpak opvalt is de sterke overeenkomst met het OCW beleid. Het is eigenlijk meer van hetzelfde en een doublure van het landelijk beleid, dan dat het uitgaat van mogelijkheden die de gemeente wel en het rijk niet heeft. Gemeentelijk beleid zou veel meer complementair kunnen zijn aan het rijksbeleid op dat terrein, met – in combinatie- een veel grotere impact op de groei en ontwikkeling van de jeugd.
Kansen voor de Rotterdamse jeugd
Ik heb daarvoor twee suggesties:
1. Maak het inclusief
Gemeentelijk beleid op het terrein van onderwijzen en leren kan veel inclusiever worden vormgegeven dan het rijk vermag. De gemeente heeft -zeker na de transitie van de jeugdzorg- veel bevoegdheden en beïnvloedingsmogelijkheden op de vele disciplines die naast onderwijs van invloed zijn op de ontwikkeling van de jeugd: zoals de babyzorg, opvoedingsondersteuning, voorzieningen voor de vroege leeftijd, sport, cultuur, jeugdzorg, jongerenwerk, bedrijfsleven, politie en stadstoezicht, en de grote variëteit aan vrijwilligers die zich inzetten voor de jeugd. Er is behoorlijke wetenschappelijk steun dat de notie van ‘a village to raise a child’, vormgegeven op het niveau van de wijk, een gunstige invloed heeft op de ontwikkeling van de jeugd, inclusief de schoolprestaties. Als de gemeente daar nu vooral op inzet, kan het de kwaliteitsverbetering in het onderwijs wat meer (zij het niet helemaal) overlaten aan het rijk. Door het zo inclusief te benaderen kan de gemeente jeugdbeleid voeren dat raakt aan alle dimensies die bij de ontwikkeling van de Rotterdamse kinderen en jongeren van belang zijn: een evenwichtige set aan kennis en vaardigheden, dat jongeren gezond zijn en recht van lijf en leden, talentontwikkeling, voorbereiding op werk, dat je met een goed diploma de school verlaat, preventie van jeugdoverlast. Belangrijke doelen ook van het Rotterdamse coalitie-akkoord.
2. Neem de praktijk als basis voor je beleidsontwikkeling
De gemeente heeft, gezien de kleine geografische afstand, veel meer mogelijkheden dan het rijk om zich te mengen en te identificeren met de mensen die zich dagelijks, beroepsmatig of vrijwillig, inzetten voor de jeugd. Vanaf de Coolsingel kun je in ongeveer 20 minuten in alle wijken komen, overal waar de miljoenen dagelijkse interacties plaatsvinden tussen volwassenen en kinderen. In plaats van zich te verliezen in beleidsnotities, regelingen en een wat afstandelijke attitude tot de praktijk, zijn gemeenteambtenaren veel beter dan hun rijkscollega’s in de gelegenheid staat belangstelling, dialoog en waardering te ontwikkelen met en voor de werkers in frontlinie. Het biedt mogelijkheden tot een aanpak die stimulerend werkt op de intrinsieke motivatie, de ervaring en de wijsheid bij de werkers in de dagelijkse praktijk. Zo’n benadering, het is de Rolls Royce onder de beleidsinstrumenten. De weekstage voor gemeenteambtenaren, die in het Rotterdamse coalitieakkoord aangekondigd is, biedt een mooie opstap voor zulke vormen van ‘nieuw werken’ .
Het lijkt me moeite van een verkenning waard. Sterker nog, zo’n verkenning is urgent, want volgens de landelijke cijfers van het Verweij Jonker Instituut zijn de Rotterdamse jongeren niet bepaald In Tel.