Een prachtig initiatief om kinderen met autisme te laten paardrijden. Het gebeurt in Rotterdam in het kader van de vakantieschool; een dag in de week zijn de kinderen in de manege te vinden, en de ambitie is om volgend jaar zoveel mogelijk van deze kinderen te laten participeren.
Zie http://www.rijnmond.nl/nieuws/11-08-2015/paarden-veranderen-levens-autistische-kinderen
Ik gun het ieder kind van harte, zo’n ervaring. Zeker voor deze categorie kinderen is het ook heel goed. Alleen, waarom moet deze activiteit per se onder de noemer school vallen? Er zijn immers vele kinderen die in hun vrije tijd paardrijden, maar dan heet het niet school, maar sport, paardrijden of –nou vooruit dan– les. Bovendien, er vinden in de vakantietijd allerlei jeugdactiviteiten plaats die net als paardrijden een sterk pedagogisch en educatief karakter dragen, maar echter niet het predicaat school of onderwijs meekrijgen. Zo biedt TOS kinderen de mogelijkheid om in Friesland te gaan zeilen of te overnachten op de SS Rotterdam. Vanuit het jeugdwelzijn en het sociaal-cultureel werk worden knutselactiviteiten aangeboden, huttenbouwen of speurtochten door de wijk. Allerlei activiteiten die kinderen en jongeren helpen hun creativiteit te ontwikkelen, sociale vaardigheden te leren, nieuwe werelden te verkennen en mooie herinneringen op te doen. Trouwens, ook sportverenigingen, buurthuizen, speeltuinen en de ‘ groene pedagogen’ zetten in de vakantiemaanden hun beste beentje voor om van de ‘summer gap’ een ‘summer leap’ te maken. Mooie activiteiten die ook intrinsieke waarde hebben; ze hebben niet alleen ‘nut voor later’ maar ook ‘zin voor nu’.
Pedagogische pikorde
Toch kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat dit soort activiteiten hoger wordt aangeslagen als je er de aanduiding ‘school’ aan verbindt. Alsof er een soort pedagogische en educatieve pikorde bestaat waarin het onderwijs de toppositie inneemt, en alles wat overigens in de vrije tijd van de jeugd wordt ondernomen een lagere status heeft. Maakt dat iets uit? Voor de kinderen niet maar voor de organisaties wel. Want activiteiten die in het frame ‘onderwijs’ of ‘school’ passen profiteren van een gunstiger en duurzamer financieringsklimaat dan de activiteiten die buiten dat kader plaatsvinden. Die moeten het vooral hebben van het subsidiecircuit.
Een illustratie daarvan is dat de gemeente Rotterdam vorig jaar besloot te stoppen met de lange traditie van het Jeugdvakantieland in Ahoy, ‘omdat er al genoeg van deze activiteiten bestaan’. Dat is net zoiets als stoppen met de bouw van nieuwe wolkenkrabbers omdat daar in Rotterdam al zoveel van zijn. Gelukkig denken anderen daar anders over: het Jeugdvakantieland, toch het grootste speelparadijs van Nederland, is dankzij de inzet van een evenementenbureau uit Heerjansdam en die van een groep investeerders weer ‘alive and kicking’.
Eerlijk vergelijken
Zou het misschien een idee zijn als de gemeente eens wat grondiger gaat onderzoeken wat de merites zijn van alle vakantie-initiaitieven voor de ontwikkeling van de Rotterdamse jeugd zodat we die ook veel beter op waarde kunnen schatten? Zeker als je dit afzet tegen de – hopenlijk theoretische- mogelijkheid dat er in de vakantie helemaal niets voor deze kinderen ondernomen wordt, moet dit toch moedgevende resultaten opleveren voor iedereen die zich in de vakantieperiode voor de jeugd inzet? Zulk onderzoek verleent bovendien aan de uitwerking van het Rotterdamse jeugdbeleid een goede kennisbasis.
En of het nu vakantieschool heet, jeugdwelzijn, sport, kunstbeoefening of anderszins, laten we er met zijn allen alles aan doen om de jeugd van Rotterdam in het zadel te helpen.