Deze notitie is opgedragen aan Joany Muskiet (1960-2024). Zij liet geen gelegenheid onbenut erop te wijzen dat afwijzing het kernprobleem is waar veel kinderen op Zuid mee te stellen hebben. ‘Ma Joany’ gaf velen van hen de liefde en toewijding die van die afwijzing het tegengif zijn.
Ten geleide
Met het oog op de voorjaarsnota 2024 van de gemeente Rotterdam doe ik hieronder de volgende vier aanbevelingen. Met elkaar en in samenhang versterken ze de condities voor de vorming van de jeugd op Zuid, met als effecten dat de kinderen van Zuid in alle opzichten beter uit de verf komen, dat op zekere termijn het beroep op de jeugdzorg minder wordt, evenals de vatbaarheid bij de jeugd voor de criminele verleiding. Dat is voor een arme stad als Rotterdam ook een financieel belang.
Leeswijzer
- Vier aanbevelingen
- Herbestem 3,5 miljoen uit het onderwijsbudget voor vormende vrijetijdsbesteding
- Bikkelen voor bestaanszekerheid
- Een moratorium op prestatieindicatoren
- Werk aan pedagogische wijkgemeenschappen
- Toelichting: afwijzing is het kernprobleem
3. Concept- motie ‘Ontspannen Jeugdbeleid op Zuid’
1. Vier aanbevelingen
1.1 Van onderwijsbudget naar vormende vrijetijdsbesteding
Herbestem 3,5 miljoen uit het onderwijsbudget voor de vormende vrijetijdsbesteding
Dit bedrag is ongeveer de helft van het bedrag dat de schoolbesturen in de knip houden doordat wegens het lerarentekort een groot aantal vacatures niet vervuld wordt. Dat lerarentekort is op Zuid zo exorbitant omdat schoolexterne factoren die de werkdruk van leraren verhogen worden veronachtzaamd, evenals het contraproductieve effect van sturing op prestatieindicatoren. Zie daarvoor mijn inbreng aan de Raad van 2022[1]
Extra gemeentelijk geld om dat lerarentekort te bestrijden is dan als extra brandstof in een auto met een lekkende tank die bovendien op de handrem rijdt. Dan moet het toch mogelijk zijn dat er 3,5 mln. vanaf gaat en dat geld te besteden aan kleinere organisaties die zich inzetten voor de vormende vrijetijdsbesteding van de jeugd? Want die komen er bepaald bekaaid van af, terwijl de merites van hun inzet groot zijn, zoals ook blijkt uit een doorwrochte studie van het Nederlands Jeugdinstituut[2].
Het gaat om bestaande organisaties die niets of te weinig krijgen om beroepskrachten aan te stellen, of die door regelgeving minder of helemaal geen subsidie meer krijgen zodat ze een doorstart kunnen maken. Ik heb geen totaaloverzicht over alle NPRZ wijken maar om de gedachten te bepalen gaat het om organisaties en initiatieven als de Speeltuinen, CJV Feijenoord, Monteirogym, De Katrol, Werkteam Feijenoord, Stichting Schakelaar, Helderheid, Galerie Niffo, Hockeyhub, JAR, het Zuiderlokaal.
Het geld is in eerste instantie bestemd voor personele versterking van zulke organisaties, maar kan ook voor materiele voorzieningen worden gebruikt als er genoeg van over is. Het geld kan worden toegekend op basis van een eenvoudige regeling; de organisaties die het betreft hebben zich immers al bewezen.
Of het bedrag groot zal zijn om alle organisaties die in aanmerking afdoende te bedienen weet ik niet. In dat geval moet worden overwogen of de verdeling van de het totaal aan middelen voor het jeugdbeleid wel in balans is. Dat kan er toe leiden dat een groter deel uit het onderwijsbudget in aanmerking komt voor herbestemming ten gunste van de vormende vrijetijdsbesteding. Dat zal de onderwijssector niet deren, die zit immers zo ruim in de slappe was dat daar niet ook nog eens een overvloed aan gemeentelijke middelen naar toe hoeft.
1.2 Bikkel voor bestaanszekerheid
Loop aanhoudend de deur bij het Kabinet plat voor structurele bestaanszekerheid: de gemoedsrust van een structureel toereikende en stabiele financiële positie.
Structurele armoede maakt een wijk tot een achterstandswijk; alle problematiek is er op terug te voeren. Die armoede werkt als een kanker door het in het leven van de kinderen, vanaf negen maanden voor de geboorte tot ver nadat ze de volwassen leeftijd hebben bereikt. De gevolgen ervan wordt nu ondervangen en bestreden door een uitbreid stelsel van toeslagen, regelingen, schuldhulp, schoolmaaltijden, voedselbanken en andere blijken van liefdadigheid. Activiteiten waar velen een dagtaak aan hebben en wier energie op een andere en betere manier kan worden ingezet als sprake is van structurele bestaanszekerheid: dat wil zeggen de gemoedsrust van een structureel toereikende en stabiele financiële positie.
Ook de pedagogen in het leven van de kinderen hebben met de gevolgen van die armoede te stellen. De verloskundigen en anderen professionals van de kansrijks start, werkers in de vroege educatie en de kinderopvang, werkers in het onderwijs, in de vormende vrijebesteding zoals in sport, jongerenwerk, cultuur, natuur en speeltuinen. Werkers in de jeugdzorg en -hulpverlening, werkers in toezicht en de politie, evenals de leermeesters en praktijkopleiders in de leerbedrijven. En niet te vergeten de vele vrijwilligers onder hen. Met elkaar maken ze het verschil in het leven en de vorming van onze kinderen op Zuid, maar het is niet voor het eerst dat ik er op wijs dat ze met elkaar ook een krimpend bestand vormen. Door de toenemende personeelstekorten die we op de hele arbeidsmarkt zien, de zwaarte van het werk en – niet als laatste- de uiterst negatieve bejegening door de boven ons gestelden die deze vip’s in het leven van de jeugd ten deel valt.
Er is dus alle reden om bij het Rijk stevig en aanhoudend te pleiten voor die structurele bestaanszekerheid, wat de partners in het NPRZ tot dusverre hebben verzuimd. Dat wordt met komende Kabinet bikkelen geblazen maar Rotterdam is niet een stad die daarvoor wegloopt. Het treft daarom dat de secretaris-generaal van het ministerie van SZW het Rijk vertegenwoordigt in het NPRZ bestuur. Zij weet van de hoed en de rand en is alleszins in staat het belang van bestaanszekerheid en de grondwettelijke plicht daarvoor bij haar politiek verantwoordelijken te bepleiten. Maar dan moet Rotterdam het haar niet alleen op laten knappen.
1.3 Een moratorium op prestatieindicatoren
Stop tot nader order met sturing op kritische prestatieindicatoren voor het jeugdbeleid op Zuid, zoals Cito-scores, doorstroomcijfers en vsv-cijfers. Gebruik ze dus ook niet meer in de NPRZ-rapportages. Werk in die tussentijd aan een set van indicatoren die representatief zijn voor wat we de kinderen willen bijbrengen, en hanteer die dan in een setting die gericht is op analyse en onderzoek en niet op competitie en afrekenen. Stuur ook veel meer op procesfactoren, waarvan de intrinsieke motivatie van de werkers van de dagelijkse pedagogische praktijk verreweg de belangrijkste is.
Kritische prestatieindicatoren lijken voor de hand te liggen als maat voor succes van beleid, maar de ervaring leert steeds meer dat ze meer kwaad dan goed doen. Goed pedagogisch en educatief werk wordt geleverd door werkers die van de kinderen houden, die deugen en die vakbekwaam zijn, elk in hun eigen metier[3]. Die dimensies komen sterk onder druk door prestatieindicatoren die doorgaans een reductie zijn van het werk van deze werkers en niet zelden als belediging worden ervaren voor hun praktijkkennis en professionaliteit. Het zijn ook vaak perverse prikkels, aantrekkelijk voor mensen van het type ‘als m’n haar maar goed zit’.
Want neem Cito-scores. Die zijn nooit bedoeld geweest als instrument om de performance van de school te beoordelen; gebeurt dat wel en vindt dat plaats in een competitieve afrekencultuur, dan worden die scores strategisch ingezet. Met als gevolg dat er een groot verschil ontstaat tussen wat kinderen daadwerkelijk en blijvend geleerd hebben en de uitkomsten van hun toetsen. Leren-toetsen- vergeten is dan de praktijk waardoor de uitkomst een geflatteerd beeld geeft van wat de kinderen echt in huis hebben. Dat breekt ze op in het vervolgonderwijs en we zien daar dan ook een toenemende afstroom. Ook verklaart dit waarom zoveel kinderen functioneel ongeletterd van school komen, terwijl je dat op grond van hun toetsscores niet zou verwachten. Met deze sturing bedriegen we onszelf en de kinderen bovendien. In het basisonderwijs worden ze gevormd tot plofkippen om naderhand als dooie vogeltjes hun jonge leven te slijten.
Een moratorium biedt tijd en ruimte voor reflectie op de vraag hoe het welslagen van het beleid dan wel kan worden vastgesteld, op basis van indicatoren die representatief zijn voor wat we de jeugd willen bijbrengen aan kennis, vaardigheden, inzichten en houdingen. Of door aan ouders te vragen welke progressie hun kinderen hebben geboekt; zij zijn immers de belangrijkste belanghebbenden en goede waarnemers van de wederwaardigheden van hun kinderen. Inspiratie biedt ook de impactstudie van het Netwerk Nieuw Rotterdam over de resultaten van het werk bij de jongeren voor wie dit netwerk zich inzet[4].
En verder kan veel beter worden gestuurd op procesfactoren in plaats van outputfactoren, want die zijn immers bepalend voor welslagen van het beleid. Die procesfactoren zijn eerst en vooral de mensen die zich in de praktijk van alle dag inzetten voor de vorming van de jeugd en er moet veel meer worden ingezet op een bejegening die hun intrinsieke motivatie versterkt en niet doodt zoals nu bij velen het geval is. Daarom heb ik eerder al gepleit voor een onderzoek naar de ‘Staat van de Jeugdprofessional’ dat ook informatie bevat over hoe zij zich door de boven ons gestelden bejegend voelen en wat dit betekent voor hun motivatie en functioneren. Belangrijke feedback waar ook het bestuurs- en beleidsapparaat zijn voordeel hoort te doen. Hoort te doen, want burgers zijn immers niet gediend met overheidssturing die het ‘t leven van de werkers van de dagelijkse praktijk van de publieke zaak zuur maakt. En burgers zijn er ook helemaal niet van gediend.
Ouders, vrijwilligers en professionals, het zijn de mensen van de dagelijkse praktijk die het verschil maken voor de jeugd. Deze onmisbaren verdienen dan ook een aanzienlijk betere bejegening dan wat ze nu krijgen; de rode loper moet voor hen uitgaan. En laten wel wezen; in de vorige eeuw is beleid gevoerd dat gericht was op de emancipatie en verheffing van de arbeidersjeugd en dat is ook heel aardig gelukt. Heeft men daarbij gestuurd op prestatieindicatoren? Ik geef het maar mee ter overweging
1.4 Werk aan pedagogische wijkgemeenschappen
Werk toe naar pedagogische wijkgemeenschappen waarin het wemelt van de goede mensen van de dagelijkse praktijk die elk vanuit hun eigen metier hun beste beentje voorzetten voor de vorming van de jeugd, en die elkaar weten te vinden in een goed samenspel. Eerst en vooral de ouders. En verder iedereen die zich inzet voor de vorming van de kinderen, in de familie en vriendenkring, professionals en vrijwilligers. Opdat ze met elkaar een vriendelijke wijkgemeenschap scheppen waarin elk kind zich geliefd weet om wie die is en wordt uitgedaagd op wat die kan. 24 uur per dag, 7 dagen in de week en alle weken van het jaar. Dit is een taak voor het opbouwwerk als onderdeel van de opdracht van de welzijnsinstellingen in Feijenoord en Charlois.
Deze samenlevingsopbouw grijpt ook terug op de tijd dat op Zuid sprake was van arbeiderswijken met een sterke sociale en pedagogische cohesie en waar nog een touwtje door de brievenbus kon. Of dat laatste nu nog kan is de vraag, maar er zijn vast andere indicatoren voor de onderlinge verbondenheid in zo’n ‘village to raise a child’. Overigens had dit perspectief al lang en breed werkelijkheid kunnen worden als Marco Pastors het advies van de Children’s Zone had overgenomen; kennelijk was hij blind voor de kansen van dit advies voor het versterken van de pedagogische kwaliteit van de focuswijken. En de Leefbaarheid ervan.
In deze wijkgemeenschap hebben de ouders het primaat bij de vorming van hun kinderen en daarbij mogen ze rekenen op de inzet van een breed spectrum aan goede, gemotiveerde en vakbekwame werkers die elkaar ook onderling weten te vinden. Deze samenlevingsopbouw heeft vele merites en dat het ook vanuit financieel oogpunt slim is blijkt hier wel uit:
- Het doorbreken van segregatie naar migratieachtergrond, godsdienst en levensbeschouwing, tussen arm en rijk en tussen praktisch en theoretisch opgeleid.
- Jeugdproblematiek ontstaat minder snel of wordt eerder afgevangen voordat het uit de hand loopt en uitmondt in criminaliteit.
- Omdat in zo’n gemeenschap iedereen samenwerkt aan de brede vorming van de jeugd kan de school meester in de beperking te zijn door zich vooral toe te leggen op die zaken waarvoor het onderwijs garant moet staan: talen, rekenen en kennis, en dat alles op het hoogst mogelijke niveau.
- Het doorbreekt de verkokering in het jeugdbeleid daar waar het ertoe doet. Namelijk op het niveau van de dagelijkse praktijk, waar immers voor de kinderen en jongeren het verschil wordt gemaakt.
- Het dempt de problematiek van de personeelstekorten in de pedagogische domeinen. Hand in hand bereik je immers meer dan als ieder zijn eigen spel speelt.
- Het samenspelen en – leven van ouders, vrijwilligers en professionals in zo’n gemeenschap en de resultaten die zo worden geboekt zijn motiverend en versterken de beroepstrots van de werkers van de dagelijkse praktijk. Dat maakt zo’n gemeenschap ook als arbeidsomgeving aantrekkelijk; het is een begeerlijke plek voor iedereen die zich voor de jeugd inzet. Dus wie weet zijn daarom meer mensen bereid zich er voor in te zetten, bijvoorbeeld deeltijders die meer uren te gaan werken.
2. Toelichting: afwijzing is het kernprobleem
Structurele armoede heeft een funeste uitwerking op de vorming en ontwikkeling van de kinderen; het werkt als een kanker in hun hele leven door. Het is evident dat dit leidt tot leerachterstanden maar dat is niet heb belangrijkste probleem. Het kernprobleem is afwijzing. Afwijzing omdat ouders door de stress van de armoede hun kinderen niet de aandacht en liefde kunnen bieden die ze nodig hebben. Afwijzing die verder wordt gevoed door discriminatie en omdat hun wijk afvoerputje genoemd wordt. Afwijzing die verder wordt gevoed als kinderen merken dat ze op school niet mee kunnen komen door de prestatiegerichtheid van het pedagogisch klimaat, dat ook onder de leraren zijn slachtoffers maakt. Afwijzing die verder wordt gevoed omdat ze daarom in de jeugdzorg belanden waar ze officieel tot ‘probleemgeval’ worden bestempeld. Afwijzing die verder wordt gevoed doordat in het kader van ‘de schil rond de school’ allerlei hulptroepen worden aangerukt die niet zelden zelf met de handen in het haar zitten omdat de kinderen al zo ver heen zijn.
Is het verwonderlijk dat deze kinderen zich in hun puberteit een ‘good for nothing’ voelen en met hun ziel onder de arm lopen? Veel van deze jongeren vallen voor de criminele verleiding en die krijgen alle aandacht want het moet hier natuurlijk wel ‘schoon heel en veilig’ blijven. Maar bij nog veel meer jongeren keert de problematiek zich naar binnen en uit het zich in gebrek aan levenslust, apathie of zelfs depressie, geen zin meer hebben in verder leren, zich afsluiten van de samenleving en de arbeidsmarkt en hun heil zoeken in complottheorieën. Ze maken dan weliswaar geen amok maar is dit het leven en de vorming die we voor onze jongeren in petto hebben?
Het tegengif tegen die afwijzing is liefde en oprechte toewijding van mensen die niet aflaten de kinderen bij te brengen dat ze er alleszins mogen zijn en dat hun leven het waard is geleefd te worden. Daarom hoort het in de wijken zodanig te wemelen van zulke goede mensen dat er voor elk kind wel een bij zit waar het zich aan kan toevertrouwen en aan kan verbinden. Als het even kan de ouders, want die hebben daarvoor immers de primaire verantwoordelijkheid. Maar door de armoede zijn ze onvoldoende in staat die verantwoordelijkheid te nemen. En voor de werkers van de pedagogische praktijk geldt dat ze zich gewaardeerd en gesteund moeten weten door een overheid die beseft dat zij het zijn, en niemand anders, die maken dat het jeugdbeleid slaagt. En die beseft dat dit niet werkt met oubollige sturing op prestatieindicatoren die voortvloeien uit ambtenarenpreoccupaties. Het zou al heel wat zijn als de ambtenaren de ouders en de werkers van de dagelijkse praktijk eens wat vaker bedanken. De ouders voor wie ze zijn en aan wie die ambtenaren hun broodwinning te danken hebben. De werkers omdat het door hun inzet is dat het jeugdbeleid slaagt en hun bestuurders derhalve het heertje zijn.
Vandaar de herbestemming van 3,5 miljoen die zorgt voor meer betaalde menskracht in de vormende vrijetijdsbesteding. Vandaar een aanhoudend pleidooi bij het Kabinet voor structurele bestaanszekerheid. Vandaar het moratorium op de outputsturing die voor velen een ‘tirannie is die hen ’t hert doorwondt’. En vandaar de inzet op pedagogische wijkgemeenschappen waarin kinderen zich geliefd weten om wie ze zijn en worden uitgedaagd wat ze kunnen. Wie de jeugd heeft heeft de toekomst dus er is groot belang bij het soort jeugdbeleid dat ontstaat als u deze voorstellen overneemt.
3. Concept-motie ‘Ontspannen Jeugdbeleid op Zuid’
De Gemeenteraad van Rotterdam,
Overwegende dat de notitie ‘Ontspannen Jeugdbeleid op Zuid’ hout snijdt en dat de aanbevelingen daarin het verdienen te worden opgevolgd.
Verzoekt het College:
- Per direct 3.5 mln. vanuit het onderwijsbudget te herbestemmen voor kleinere organisaties voor vormende vrijetijdsbesteding, zoals beschreven in aanbeveling 1.1 van de notitie.
- Alle aanbevelingen uit te werken in een plan en dat uiterlijk 1 september 2024 voor te leggen aan de Gemeenteraad.
En gaat over tot de orde van de dag.
Ype Akkerman
Pedagogisch Collectief Feijenoord
Rotterdam, 19 juni 2024
[1] Spelen met vuur – Pedagogisch Engagement (pedeng.nl) Die schoolexterne factoren die het werk van leraren onnodig bemoeilijken zijn armoede, slechte huisvesting, gebrek aan vormende vrijetijdsbesteding en gebrekkige sociale en pedagogische cohesie in wijken. Dit in combinatie met een hoge prestatiedruk door middel van kpi’s als werkt in de hand dat zoveel leraren het voor gezien houden, meer dan je op grond van de algehele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt zou verwachten.
[2] Het belang van vrijetijdsvoorzieningen | Nederlands Jeugdinstituut (nji.nl)
[3] Het zijn de drie dimensies van ‘goed werk’: engagement, ethics en excellence. De uitkomst van het uitvoerige Good Work onderzoeksprogramma van de Harvard University.
https://www.thegoodproject.org/good-blog/2023/1/4/the-good-project-core-concepts-engagement