De school is niet de exclusieve leeromgeving, zo schreef de Onderwijsraad in 2003[1] met een vooruitziende blik. Vooruitziend, want het is wel duidelijk dat de school er niet alleen voor staat als het er om gaat kinderen, jongeren en volwassenen toe te rusten voor de samenleving van de toekomst. Vorming vindt op allerlei plekken plaats, zoals in – in de eerste plaats- thuis en in de naaste omgeving, maar ook in (leer)bedrijven, maatschappelijke stage, de sport, de kunsten, in jeugdzorg en – hulpverlening, kinderopvang, jeugdwelzijn en jongerenwerk, via internet en media. Het veronderstelt een visie op leren en onderwijzen die de grenzen van de onderwijsprovincie in ruime mate overschrijdt. Het advies van het Platform Onderwijs2032 geeft terecht blijk van besef voor de merites van de thuissituatie en van andere plaatsen waar kinderen en jongeren leren, zoals de kinderopvang, sportverenigingen en culturele instellingen. Daarom adviseerde deze commissie ook dat scholen samenwerkten met allerlei anderen partijen die er toe doen in de vorming van de jeugd. Helaas gaf dit advies geen aanleiding tot publiek debat maar bleef het steken in de groeven van het onderwijsdenken en in het kluitjesvoetbal van een curriculumdiscussie. Zie www.pedeng.nl/kluit
Doorbraak[2]
Deze brede opvatting van onderwijzen en leren heeft een historisch precedent. Kort na de Tweede Wereldoorlog had het ministerie van OK&W een functie voor zo’n beetje alle disciplines die er toe doen in de ontwikkeling van de jeugd: onderwijs, kunsten, media en bibliotheken en sport. Opmerkelijk was ook een apart directoraat-generaal voor ‘vorming buiten schoolverband’. Dit dienstonderdeel legde zich toe op voorlichting, volksopvoeding en ontwikkeling, vrije jeugdvorming en sociale jeugdzorg. Het belang ervan werd door de toenmalige directeur-generaal Oosterlee als volgt beargumenteerd: ‘De vorming binnen schoolverband heeft altijd zozeer de aandacht gehad, dat men zou vergeten dat het grootste en belangrijkste deel van de menselijke vorming buiten school plaatsvindt. Binnen die buitenschoolse vorming neemt het gezin de belangrijkste plaats in, terwijl daarnaast voor de zedelijk-godsdienstige opvoeding de kerk genoemd kan worden. Gezin, school en kerk zijn echter niet de enige instituties die zich met de vorming van het kind bezighouden. Bovendien gaat de vorming door, ook wanneer de school verlaten is en de jeugd zelfstandig geworden is. In die vorming buiten gezin, school en kerk spelen allerlei instellingen, ontstaan uit particulier initiatief, een rol, zoals jeugdverenigingen, bibliotheken, volkshogescholen, sportverenigingen en het clubhuiswerk . Het Directoraat Generaal Vorming buiten Schoolverband wil in de eerste plaats steun geven aan die instellingen. Maar ook de jeugd die niet lid is van één van de vele jeugdorganisaties moet bereikt worden’. Een uitvloeisel van deze brede opvatting van onderwijzen en leren was ook een aparte Rijksdienst voor Lichamelijke Opvoeding en Sport die onder OK&W ressorteerde, en die de activiteiten op sportgebied van de ministeries van Sociale Zaken, Binnenlandse Zaken, Oorlog, Marine en Justitie coördineerde [3].
De praktijk als leermeester
De filosofie van het toenmalige departement van OK&W vloeide ook voort uit de wederopbouwgedachte, die niet alleen materieel maar ook immaterieel begrepen werd. Er was de zorg over de verwildering van de jeugd, en er was een sterke notie van ‘de volksopvoeding als vormende kracht in het sociale leven’. Ook arbeid werd in dat verband in toenemende mate gewaardeerd. Onder leiding van topambtenaar Max Goote[4] werd een flinke impuls gegeven aan het duale beroepsonderwijs, vooral in de technische sector. Een OK&W brochure uit 1950[5] bevatte een sterk pleidooi voor werk als basis voor karakter- en persoonlijkheidsvorming. Zo was in deze brochure een gedicht van Constantijn Huygens te lezen, dat als motto van de Stichting Beroepseer [6] niet zou misstaan.
“Die ’t Ambacht wel verstaet daer hy van leven moet,
En die ’t niet wel alleen maar wel en geerne doet,
Beleeft het grootst geluck dat yemand kan begeren.
Hy spoedt en spoedt met vreugd, hy wint en wint met eeren
O aller staeten staet, daer voordeel gaat met lust
En lof en danck met beid’ en wercken zelf is rust”[7].
Kinderen zijn niet op te delen in stukjes[8]
De reorganisaties van de rijksdienst in de laatste helft van de vorige eeuw hadden op deze integrale benadering geen gunstige uitwerking. Het onderbrengen van een flink aantal functies van OK&W bij het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk[9], dat onder Marga Klompé tot stand kwam, leidde een proces van desintegratie in waarbij onderwijsbeleid steeds geïsoleerder van de sociaal-culturele en economische context tot stand kwam. Ook de relatie van onderwijs met het sociaaleconomische domein en met de arbeidsmarkt werd in de 60er en 70er jaren aanzienlijk zwakker, een trend die hand in hand ging met een grote nadruk op algemeen vormend onderwijs en lage waardering van leren voor een beroep.
Onderwijsbeleid werd dus steeds meer een kwestie van ‘kracht door isolement’. Vanaf de Mammoetwet tot aan de Contourennota van Van Kemenade, via de HOAK-nota[10], het Schevenings Beraad[11] in de 90er jaren en de verschillende governancebenaderingen van achtereenvolgende bewindslieden uit de vorige kabinetsperiode tot en met het rapport van de commissie Dijsselbloem en Onderwijs2032, het is een volstrekt onderwijsprovinciale aangelegenheid. Stond onderwijs ooit bekend als de harde kern van de verzuiling, tegenwoordig is het de harde kern van de verkokering.
Hoe dat isolement het onderwijs en de samenleving opbrak bleek voor het eerst in de 80er jaren [12], toen onderwijs volstrekt niet in staat bleek een rol van betekenis te vervullen in de aanpak van de toenmalige crisis en de enorme jeugdwerkloosheid die daar het gevolg van was. Jo Ritzen heeft vervolgens in de 90er jaren, samen met zijn collega’s op EZ en SZW, een geweldige inspanning moeten verrichten om onderwijs weer op de economische ontwikkeling van Nederland aangesloten te krijgen; zijn sterke affiniteit met het beroepsonderwijs was daarvan een uitvloeisel. Deze ontwikkeling heeft wel van de weeromstuit tot een sterke economisering in het beleidsdenken over onderwijs geleid.
Maar ook de doorsteek vanuit onderwijs naar andere domeinen dan het economische bleek een opgave. Maria van der Hoeven heeft zich met haar collega’s van VWS flinke moeite moeten getroosten om in het kader van de operatie JONG de soms kafkaëske verkokering tussen onderwijs en jeugdbeleid ook maar enigszins te doorbreken. Het veelbelovende programmaministerie voor Jeugd en Gezin was slechts een kort leven beschoren. Wie de Regeerakkoorden van de daaropvolgende kabinetten leest moet zo’n beetje alle hoofdstukken doorploegen om maar enigszins een idee te krijgen wat de Regering met onze jeugd voor heeft. Dat geldt ook het recente Regeerakkoord. Het geeft een zeer versnipperd beeld en geeft blijk van een volstrekt gebrek aan coherentie en aansprekende visie. Wat er al aan interdepartementale samenhang bestaat, het blijft plakwerk waar ooit besloten is te knippen. Terwijl het ontwikkelen van een coherente visie op hoe we vanuit de overheid werken aan de kwaliteit van leven, de vorming en de toekomst van de jeugd toch niet zo ingewikkeld hoeft te zijn?
Lessen voor nu?
Ze hadden het niet slecht bekeken, die naoorlogse bewindslieden OK&W. Maar er is hoop, want zou het niet mooi zijn als het advies van het Platform Onderwijs2032 leidt tot het besef dat iedereen en allerlei disciplines er toe doen in de ontwikkeling van de jeugd, en dat de Rijksoverheid daar ook voor zijn departementale structuur de consequenties van neemt?(14) Wie betrokken is bij interdepartementale samenwerking weet hoeveel ambtelijke en bestuurlijke drukte het vergt om op dat niveau de disciplines en werksoorten die van belang zijn voor leren en vorming van de jeugd echt goed op elkaar aangesloten te krijgen. Zou het streven naar ‘aardige, vaardige en waardige’ burgers niet implicaties moeten hebben voor de organisatie van de rijksdienst? Zou er een Ministerie voor Jeugd moeten komen? Zou de Hoftoren daarvoor eigenlijk wel de meest geschikte plek zijn? Of is het vooral een kwestie van visie en cultuur en doet departementale organisatie er niet zo toe? Toch aardig om daar de komende tijd eens over na te denken. En een plicht als het gaat om een samenhangende aanpak van kansengelijkheid; want die is de laatste jaren urgenter geworden. Voor de jeugd die in achterstandsposities opgroeit mag ik hopen dat de departementen die er daarbij toe doen (OCW, SZW, VWS, EZ, Landbouw) elkaar weten te vinden in een aansprekende Jeugdkansenagenda.
Noten
[1] Onderwijsraad. Leren in een Kennissamenleving. Verkenning. Den Haag 2003
[2] Deze paragraaf is grotendeels ontleend aan Hans Knippenberg en Willem van der Ham: Een bron van aanhoudende zorg. 75 jaar ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Assen 1993
[3] Overigens kwam de overheidsbemoeienis met sport onder de Duitse bezetting tot stand. Voor de oorlog werd sport niet als een overheidstaak gezien. Zo waren de Olympische Spelen, die in 1928 in Amsterdam plaatsvonden, volledig met privaat geld gefinancierd.
[4] http://www.maxgoote.nl/files/689/max_goote.pdf
[5] ‘Wat moet hij worden? Laat hem ’n vak leren’. OK&W 1950
[6]www.beroepseer.nl
[7] Zou het wellicht kunnen dat de ‘opstappers’ onder de voortijdig schoolverlaters deze uitspraken van Huygens beter op waarde weten te schatten dan de beleidsmakers op OCW?
[8] Edith Hooge. Openbare les in het kader van het lectoraat ‘School en omgeving in de grote stad’ . Faculteit Educatie van de Hogeschool van Amsterdam. Amsterdam, november 2008.
[9] CRM kwam in 1965 tot stand en werd verantwoordelijk voor onder meer de musea, cultuurbeleid, de publieke omroep, bibliotheken, film, literatuur, sport, volwasseneneducatie, vormingswerk, kinderopvang, natuur- en mileubeleid en sociaal- cultureel werk (club- en buurthuiswerk, kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, volwassenenwerk, ouderenwerk, opbouwwerk, peuterspeelzalen).
[10] Zie onder meer http://www.scienceguide.nl/article.asp?articleid=100275
[11] Zie onder meer http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl/pdf/sco737.pdf
[12] Zie Back to the eighties.
[13] www.minocw.nl
(14) Op dat punt ben ik inmiddels een ervaring rijker en een illusie armer. Mijn voorspelling in een ander stuk is helaas uitgekomen. www.pedeng.nl/kluitj: Onderwijs2032 wordt toch hopenlijk geen kluitjesvoetbal?
Geef een reactie