Versterk de verbinding tussen school en thuis, kinderopvang, peuterspeelzaal, maatschappelijke en culturele instellingen, science-centra, musea, bibliotheken, bedrijven en sportverenigingen. Dat is met afstand de beste aanbeveling van het Platform Onderwijs2032 (1). Immers, het pakket aan kennis, vaardigheden en inzichten dat het Platform presenteert is divers en omvangrijk en vele handen maken licht werk. Maar waarom slaat het Platform haar eigen aanbeveling direct al in de wind door een ontwerpcommissie voor te stellen die zich uitsluitend bezighoudt met het curriculum van de school? Het ligt toch veel meer voor de hand eerst te verkennen wat het advies kan betekenen voor iedereen die zich inzet voor het leven, de vorming en ontwikkeling van de jeugd?
Velen hebben een inbreng
Het is een voorrecht en een plicht van iedere generatie na te denken over de vraag wat het zijn kinderen mee wil geven aan kennis, vaardigheden en vorming voor de toekomst. Onderwijs2032 biedt voor zo’n reflectie goede aanknopingspunten en daarom verdient dit advies een veel betere behandeling dan het nu krijgt. Natuurlijk valt te discussiëren over de vraag of het pakket kennis, vaardigheid en inzichten dat het Platform presenteert de goede samenstelling heeft. Maar dat is toch juist heel goed? Laat het dan ook vooral een publiek debat zijn waarin de burger het primaat heeft, want het leven en het toekomstperspectief van de jeugd is een vraag en een opdracht voor ons allen. Dit betekent echter wel dat het vervolgtraject op dit advies bij de onderwijssector wordt weggehaald, want die dreigt daar volledig in het slop te raken. Dit wordt onherroepelijk een vruchteloze en vreugdeloze finale.
Het pakket dat de cie. Schnabel presenteert is breed en divers en voor discussie vatbaar. Zo voel ik me erg ongemakkelijk bij de relativering van de commissie jegens parate kennis, ‘omdat je tegenwoordig zo veel op kunt zoeken. Veel weten heeft veel nut en grote intrinsieke waarde. Bovendien: wie veel weet weet ook beter waar je het zoeken moet. Maar op welk pakket je ook uitkomt, het kan onmogelijk de exclusieve opdracht van de school zijn. Dat hoeft helemaal niet, het is in de praktijk ook niet zo en het is ook nooit zo geweest. Zo was de school in de sociaaldemocratische gemeenschap ingebed in een verheffingsideaal dat alle levensterreinen doortrok en waarin velen een inbreng hadden: ouders, de vakbond, de VARA, AJC, de PvdA, lokaal jeugdwerk, Pierre Janssen, het Nivon en het Vrije Volk. De katholieken en de protestanten kenden een vergelijkbare ‘full service’ benadering.
De Finnen schrijven de goede leerprestaties van hun kinderen niet exclusief toe aan onderwijs maar aan ‘een samenstel van onderling samenhangende factoren, waarin de eigen interesses en vrijetijdsactiviteiten van leerlingen, de leermogelijkheden die aangeboden wordt op school, steun en betrokkenheid van ouders almede de sociale en culturele leercontext en de context van het onderwijssysteem met elkaar gecombineerd worden” (2).
Robert Putnam bepleit in zijn Our Kids (3) met zoveel woorden dat het in achterstandswijken wemelt van de goede mensen van allerlei slag en soort, die met elkaar en klokjerond voor de jeugd een ontwikkelingsgerichte omgeving creëren. En de gemeente Rotterdam geeft in zijn Beleidskader Jeugd (4) ook blijk van dit inclusieve besef: velen doen ertoe bij de vorming van de jeugdige Rotterdammers. Ouders voorop.
Geen domme dingen doen
Daarom is het vragen om moeilijkheden als je je in dit stadium al op een curriculumdiscussie stort. Het pakket van het Platform vergt immers of hele scherpe keuzen of dat je van alles een beetje doet. Het is de opmaat tot de zoveelste litanie over ‘alles wat er op de school afkomt’. Het leidt onherroepelijk tot teleurstelling en frustratie, het zal de werkdruk niet reduceren en het zal de aantrekkelijkheid van onderwijs niet bevorderen. Het is kluitjesvoetbal, juist waar het advies van Onderwijs2032 kansen biedt voor een broodnodige verbreding van het speelveld.
Gezamenlijke reflectie
Ligt het daarom niet veel meer voor de hand eerst te verkennen hoe het advies van het Platform een gedeelde opdracht kan worden van iedereen die zich engageert met de jeugd? Daarin kunnen allerlei vragen aan de orde komen. Bijvoorbeeld: nu uit onderzoek(5) blijkt dat jongeren hun digitale geletterdheid vooral thuis opdoen, waarom laten we dat daar dan niet? Is persoonlijke en sociale vorming niet bij uitstek een opdracht voor iedereen die zich inzet voor de jeugd, en is de school daarvoor eigenlijk wel zo’n goede plek? Kunnen we de belangrijke rol van ouders bij taalontwikkeling versterken of dat de rol van de bibliotheek veel prominenter wordt? Zouden we voor de ontwikkeling van artistiek en creatief vermogen niet meer het zwaartepunt kunnen leggen bij de amateurkunst? Zouden we voor gezondheid en bewegen niet een veel groter beroep doen op sportverenigingen? Mindfullness lijkt me voor veel kinderen heel goed, maar is dat afdoende reden om het in het verplichte curriculum op te nemen? Kunnen we schoolreisjes niet meer overlaten aan jongerenwerkers en natuurvrienden? Moeten we ons al te zeer druk maken over Engels in de vroege jeugd als televisie en games ook al veel doen? Waarom schakelen we bedrijven niet veel meer in als je de jeugd vertrouwd wilt maken met vakmanschap en ambachtelijkheid? Wat als de school zich overwegend concentreert op kennisverwerving, taal, rekenen, geschiedenis, aardrijkskunde en staatsinrichting? Kunnen we bij thema’s als duurzaamheid, burgerschap, emancipatie, overgewicht, radicalisering en cybersecurity niet veel meer gezamenlijk optrekken? En waarom zouden we dat ook niet doen met belangrijke succesvoorwaarden als gedrag en vlijt, sociale vaardigheden, zelfkennis en doorzettingsvermogen?
Heel veel tijd en heel veel mensen
In een jaar zit 8760 uur, daarvan zit de jeugd zo’n 1000 uur op school. Er resteert dus een zee van tijd die eveneens ontwikkelingsgericht kan worden ingezet. Tellen we de professionals die zich inzetten voor de jeugd, het leger van vrijwilligers en de ouders bij elkaar op, dan is dat alleen al numeriek een veelvoud van het aantal leraren. Als er dan zoveel tijd is en zo’n enorm pedagogisch en educatief potentieel, waarom beperken we ons bij de vorming van de jeugd dan tot de kantoortijd van de school? Hebben de leraren het nog niet druk genoeg? Hier geldt het devies van Wim Sonneveld: ‘dat moet je zo niet doen, dat moet je een ander laten doen’.
Onderwijs heeft geen keus
Het is van tweeën één. Ofwel onderwijsland blijft de school zien als de exclusieve plek voor leren en ontwikkeling, maar dan moet je ook alle maatschappelijke aanspraken voor je kap nemen, met alle werkdruk van dien. Of scholen en leraren voegen zich in een brede alliantie van ouders, professionals uit alle relevante disciplines en de vele vrijwilligers in een gezamenlijke pedagogische en educatieve opdracht. De school kan hierin zijn eigen rol en afbakenen. Zo wordt de leraar bij uitstek meester in de beperking, in het besef dat hij vele bondgenoten heeft. Goed beschouwd heeft onderwijs geen keus, want alleen met elkaar gaat het lukken onze kinderen op te voeden, te onderwijzen en te vormen tot mensen aan wie we de toekomst van ons land en van de wereld met een gerust hart over kunnen laten.
Denk na en gezamenlijk
Zo’n verkenning vergt de inbreng van deelnemers uit elk relevant domein: zoals ouders, babyzorg, peuterwerk, kinderopvang, onderwijs, sport, cultuur, media, welzijn, jongerenwerk, jeugdhulpverlening, bedrijven en wetenschap. Dan wordt dit traject niet alleen relevant voor OCW maar ook voor de departementen van SZW, EZ en VWS, als opmaat voor nieuw regeringsbeleid op het gebied van jeugd. Laat deze verkenning dan ook geleid worden door een onafhankelijk voorzitter die het geheel overziet. Iets voor Paul Schabel wellicht?
Voetnoten
- http://onsonderwijs2032.nl/wp-content/uploads/2016/01/Ons-Onderwijs2032-Eindadvies-januari-2016.pdf
- Pasi Sahlberg. Finnish Lessons 2013. pag. 181
- Robert Putnam. Our Kids 2015
- http://www.rotterdam.nl/Clusters/Maatschappelijke%20ontwikkeling/Document%202015/JenO/RapportBeleidskaderJeugd.pdf
- https://www.kennisnet.nl/artikel/onderwijs-draagt-nauwelijks-bij-aan-digitale-geletterdheid/
Toon van der Ven zegt
Mooie relativering van de plaats van het onderwijs Ype. Tegelijk moet die plaats niet helemaal ‘weg- gerelativeerd’ worden: zie bijvoorbeeld jouw verwijzing naar Engels en de vormende rol daarin van televisie (internet?) en games. Als oud-docent Engels weet ik dat je in het onderwijs die ontwikkelingen niet moet negeren, maar ook niet moet denken dat daarmee je eigen rol ophoudt: als leraar Engels, kun je juist met formeel leren aansluiten bij informeel leren. Dan heb je ’n wederzijdse versterking. Dat geldt voor meer terreinen: de positionering en de rol van het onderwijs dienen continu heroverwogen te worden; dan wordt de bijdrage aan de maatschappij ten volle benut.
Jammer daarom dat het rapport van #onderwijs2032 nogal bol stond van de karikaturen en platitudes. Maar we geven de moed niet op.