Kansengelijkheid voor de jeugd was een opdracht voor velen. En dat is het nog steeds.
1. Een collectieve inspanning
Anders dan velen denken is onderwijs niet de exclusieve actor in de aanpak van kansengelijkheid. De notie van ‘onderwijs als emancipatiemotor’ is een misvatting die niet op historische feiten gebaseerd is. Dat is goed nieuws voor leraren in achterstandswijken van wie verwachtingen worden gekoesterd die ze redelijkerwijs niet waar kunnen maken. En voor de vele anderen die zich ook voor de kansengelijkheid van de jeugd inzetten maar bij wie dat niet als zodanig wordt erkend.
Want de verheffing van de arbeidersjeugd die we in de 20e eeuw hebben gezien is te danken aan de inzet van velen, in een langdurig proces van vallen en opstaan. Dat waren:
- De strijders in de vakbonden voor hogere lonen, vaste contracten en kortere werkweken zodat arbeidersgezinnen het qua bestaanszekerheid beter kregen, op regel kwamen en meer vrije tijd hadden.
- Zij die zich beroepsmatig en vrijwillig inzetten voor maatschappelijk werk en gezinsondersteuning, daar waar nodig.
- Ieder die zich inzette voor sociale woningbouw en later de stadsvernieuwing zodat de huisvesting van arbeidersgezinnen betaalbaarder en beter werd. Zo ontstond voor de kinderen leefruimte voor huiswerk en hobby’s.
- Voorlieden in de zuilen die verheffing, opwaartse sociale mobiliteit en verder leren propageerden.
- Ouders die werkten aan hun eigen ontwikkeling door allerlei vormen van ‘permanente educatie’ zoals volkshogescholen en -universiteiten, moedermavo, basiseducatie, taal, inburgering en autorijles. Want kinderen profiteren van ouders die zelf ook leren.
- Ieder die zich in de jeugd- en gezondheidszorg inzette voor de leefomstandigheden van kinderen en jongeren.
- Ieder die zich inzette voor meer vorming in de vrijetijdsbesteding van de jeugd. Door middel van speeltuinen en kinderboerderijen, jeugdwerk, sport, cultuur, natuuroriëntatie, club- en buurthuiswerk, bibliotheken en media.
- Zij die werkten aan samenlevingsopbouw zodat wijken plekken werken met sociale cohesie en ‘pedagogische congruentie’, en waar nog een touwtje door de brievenbus kon.
- Werkgevers die bijdroegen aan de vorming en de opwaartse mobiliteit van de arbeidersjeugd door middel van het leerlingstelsel, bedrijfsopleidingen en regulier werk.
- Zij die werkten aan voorschoolse educatie en kinderopvang met een sterke pedagogische kwaliteit.
- Politici en bestuurders die al deze ontwikkelingen stimuleerden en waar nodig vastlegden in wet- en regelgeving. Een gevolg daarvan was ook dat versterking van kansengelijkheid meer een zaak van de overheid werd en minder van particulier initiatief.
- En uiteraard speelden scholen en leraren ook een belangrijke rol. Aangezien de kwaliteit van het onderwijs goeddeels bepaald wordt door het engagement en het vakmanschap van leraren hebben vooral die factoren bijgedragen aan de rol die onderwijs vervuld heeft in de versterking van de kansen van de jeugd.
Het resultaat van al deze inspanningen werd zichtbaar in het onderwijs: door waarnemingen van onderwijsgevenden en door indicatoren als hogere rapportcijfers, Cito-scores, diploma’s en doorstroom naar hoger onderwijs. Zou dit hebben geleid tot de denkfout dat die prestaties dan ook uitsluitend aan onderwijs te danken zijn? Hoe dan ook, op de een of andere wijze is het idee ontstaan dat onderwijs emancipatiemotor bij uitstek is. Bovendien zeggen de gemeten prestaties vooral veel over cognitieve niveau van leerlingen, terwijl hun kansen ook afhankelijk zijn van bredere vorming op persoonlijk en sociaal gebied, zoals doorzettingsvermogen, hulpvaardigheid en samenwerken. Het verwerven daarvan is niet uitsluitend voorbehouden aan het onderwijs; ook de thuissituatie en de kwaliteit van de vrijetijdsbesteding dragen daartoe bij, zoals een krantenwijk, scouting en teamsport. Hoe dan ook, het idee van onderwijs als de exclusieve gelijkmaker wordt niet door historische feiten gesteund en zadelt leraren bovendien op met een mission impossible. Wat stellig bijdraagt aan het lerarentekort dat in aandachtswijken groter is dan elders.
2. Laat de Verenigde Staten niet ons voorland zijn
We kunnen hier leren van de fouten die in de VS gemaakt zijn. Daar heeft zich ook de situatie voorgedaan dat de achteruitgang in schoolprestaties exclusief werd aan het onderwijs. Dit leidde tot het “No Child Left Behind” beleid dat de oplossing exclusief legt bij de scholen, de leraren en zelfs bij de jeugd zelf. Daarbij wordt bovendien overdadig gebruik gemaakt werd van competitie, marktwerking, privatisering en een meetcultuur van targets en prestatie-indicatoren, het gebruikelijke instrumentarium uit het neoliberale beleidsarsenaal. Aan de wieg van dit beleid stond Diane Ravitch die al snel doorhad hoe contraproductief dit beleid is; zij is er inmiddels een verklaard tegenstander van. Paul Thomas beschrijft de ‘no-excuse’ mentaliteit die de jongeren klemzet die redelijkerwijs niet aan deze veel te hoge verwachtingen kunnen voldoen[1]. Wetenschappers als Chistopher Tienken en Robert Putnam[2] hebben bovendien overtuigend laten zien dat er veel meer verklaringen zijn voor de teruggang in onderwijsprestaties: armoede en bestaansonzekerheid, slechte huisvesting, onveiligheid en geweld in wijken, sociale uitsluiting en discriminatie, tekortschietende opvoeding thuis, het ontbreken van vormende vrijetijdsbesteding en het uiteenvallen van gemeenschappen. Tienken stelt zelfs dat de lage PISA-scores in de VS voor 46% te verklaren zijn door armoede[3]. En het National Education Policy Center van Colorado laat aan de hand van een grafische voorstelling zien dat kansengelijkheid niet een ‘schoolgecentreerde’ maar een systemische aanpak vergt waarbij belemmerende factoren in de omgeving ook worden aangepakt. Open daarvoor de link hieronder.
https://nepc.colorado.edu/sites/default/files/publications/balloons-nepc-infographic.pdf
3. De jeugd in aandachtswijken is velerlei opzicht de pineut
De groeiende óngelijkheid in kansen kun je dus ook niet eenzijdig toeschrijven aan onderwijs. Natuurlijk, ook binnen het onderwijs moeten maatregelen worden getroffen die de ongelijkheid redresseren. Eerst en vooral zijn dat hele goede leraren in voldoende mate. Dan komt er een tijdje niets en dan doen ook zaken als het tegengaan van onderadvisering, meer focus op kerntaken als lezen, schrijven en rekenen en uitstel van schoolkeuze ertoe. Maar, zo is het ook, op veel van de in paragraaf 1. beschreven terreinen en condities voor kansengelijkheid en verheffing heeft de laatste decennia een ernstige verschraling opgetreden, waardoor de jeugd in aandachtswijken op veel meer terreinen dan alleen onderwijs het kind van de rekening is. Is het dan fair om de oplossing daarvoor exclusief in de schoenen te schuiven van scholen en leraren?.
Voor een duurzame versterking van kansengelijkheid is daarom van belang veel breder te kijken; naar álle condities die daaraan bijdragen en naar iederéén die ertoe doet in het leven en de ontwikkeling van de jeugd. Zodoende worden de kansen voor kinderen weer een gezamenlijke opdracht van velen. Zoals weleer.
4. They are our kids
Kansengelijkheid vraagt dus om een brede aanpak, wat mij betreft in de vorm van een duurzaam Jeugdkansenprogramma dat zich richt op de ontwikkeling van aandachtswijken tot ‘villages to raise a child’. Zie daarvoor op deze website www.pedeng.nl/jkp
Een hele goede inspiratie en onderbouwing voor zo’n Jeugdkansenprogramma is te vinden in Our Kids van Robert Putnam[4]. Daarin betoogt hij dat de kansenkloof, die in de Verenigde Staten nog wel wat breder is en schrijnender dan in Nederland, heel wel kan worden verkleind. Maar dan moet je aangrijpen op alle factoren en condities die van invloed zijn op de kansen van de jeugd die aan de onfortuinlijke kant van die kloof opgroeit. Dit maakt ook dat kansengelijkheid niet alleen een zaak is van het onderwijs, maar van iedereen die ertoe doet in het leven en de vorming van de jeugd. Zijn oproep aan die velen, en in het bijzonder ook de maatschappelijke en politieke elites van zijn land is even kernachtig als indringend: “If our kids are in trouble- my kids, our kids, anyone’s kids- we all have the responsibility to look after them For America’s poor kids do belong to us and we to them. They are our kids.”
5. Een persoonlijke noot
“That’s exactly what I mean”. Dat was het antwoord van Putnam toen ik hem in 2015 vertelde dat ik me inspande om één van de focuswijken in Rotterdam-Zuid toe te laten groeien naar een ‘village to raise a child’. Een betere stimulans kon ik me niet wensen.
Voetnoten
[1] https://plthomasedd.medium.com/the-crumbling-facade-of-no-excuses-and-educational-racism-56889242cc25
[2] Robert D. Putnam Bowling Alone
[3] https://christienken.com/2014/02/11/pisa-problems/
[4] Robert D. Putnam. Our Kids. The American Dream in Crisis. New York 2015
Geef een reactie